(klemtoonhomogram)

  • на-ча́-ло
enkelvoud meervoud
nominatief нача́ло нача́ла
genitief нача́ла нача́л
datief нача́лу нача́лам
accusatief нача́ло нача́ла
instrumentalis нача́лом нача́лами
locatief нача́ле нача́лах

нача́ло o

  1. begin, aanvang
    «Начало года. Начало работы.»
    Het begin van het jaar. De aanvang van het werk.
  2. bron, oorsprong
  3. beginsel, principe
    «Начала геометрии.»
    De beginselen van de meetkunde.
  4. gezag, autoriteit


на́чало

  1. verleden tijd o van начать.