aanvang
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·vang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanvang | - |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aanvang m
- begin
- De aanvang van het concert is om 20.00 uur.
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanvangen |
aanvang
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvangen
- ... dat ik aanvang.
Gangbaarheid
- Het woord aanvang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "aanvang" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ aanvang op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be