zwieren
- zwie·ren
- In de betekenis van ‘zich heen en weer bewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwieren |
zwierde |
gezwierd |
zwak -d | volledig |
zwieren
- inergatief opvallend heen en weer bewegen
- Er werd gezwierd en gezwaaid.
- ergatief op opvallende wijze zich heen en weer bewegend ergens heen gaan
- Ze waren van de ene kant van de ijsbaan naar de andere gezwierd,
- afzwieren, doorzwieren, droogzwieren, inzwieren, nazwieren, omzwieren, rondzwieren, verzwieren, voetjezwieren
de zwieren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zwier
- Het woord zwieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwieren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zwieren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be