zwirrelen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zwirrelen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzwɪrəlɛ(n) / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈzʋɪ.rə.lə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈzβ̞ɪ.rə.lə(n)/
- (Limburg): /ˈzwɪ.rə.lə(n)/
Woordafbreking
- zwir·re·len
Woordherkomst en -opbouw
- frequentatief gevormd uit zwieren met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwirrelen |
zwirrelde |
gezwirreld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
zwirrelen
- inergatief fladderend dwarrelen
- De gewonde stormvogels bleven zwirrelen boven zijn lakenen terwijl hun aanklepperend vlerkengeruisch hem telkens deed gillen en schreeuwen van afgrijzen.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'zwirrelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwirrelen" herkend door:
6 % | van de Nederlanders; |
11 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ De Oude Waereld. Querido
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be