• rond·zwie·ren

rondzwieren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondzwieren
zwierde rond
rondgezwierd
zwak -d volledig
  1. snel dansend in de rondte draaien
     Ik zag Gaston rondzwieren met een van de vrouwelijke gasten.[2]
  2. rondzwerven, rondzwaaien
     Na je werk met een lekker glaasje wijn op de bank ploffen: niet alleen wij vinden dat een lekkere vorm van ontspanning, maar chimpansees ook. Ze blijken na na een drukke dag rondzwieren en fruit verzamelen graag met wat palmwijn te relaxen, concluderen onderzoekers.[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Vlucht van de zeven zwaluwen” (1992), Saga, ISBN 9788726484892
  3.   Weblink bron “Ook chimpansees houden wel van een glas wijn” (Woensdag 10 juni 2015, 23:08), NOS