• rond·zwaai·en

rondzwaaien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondzwaaien
zwaaide rond
rondgezwaaid
zwak -d volledig
  1. om een as ronddraaien
     Nadat de jol een stukje in de ruimtestad was afgedaald, hield hij stil en liet het zoeklicht rondzwaaien.[2]
     Enkele ogenblikken sloeg hij de tactiek van de forse Pool gade, liet zich toen plat op de grond vallen, rolde viermaal om en om zodat hij aan een slag van de rondzwaaiende dodelijke bal ontkwam – en stond toen van aangezicht tot aangezicht met Firczyk.[3]
  2. uitstrooien
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Liu Cixin
    “Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645835
  3. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073