rondslingeren van een kogel
  • rond·slin·ge·ren

rondslingeren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondslingeren
slingerde rond
rondgeslingerd
zwak -d volledig
  1. ordeloos iets laten liggen op een plaats waar het niet hoort te zijn
    • Het meisje liet al haar kleren in haar kamer rondslingeren zonder ze netjes op te bergen in haar grote klerenkast. 
  2. met een slingerbeweging rond draaien
    • De kogelslingeraar liet de kogel driemaal rondslingeren voordat hij de kogel liet wegvliegen 
  3. op een ongecontroleerde manier bewegen
     "Zorg er ook voor dat bijvoorbeeld tuinstoelen zijn opgeborgen", geeft Geijs de inwoners van de drie Caribische eilanden een tip. "Als die door de wind gaan rondslingeren, kunnen die ook voor schade zorgen."[2]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Paniek op Curaçao door mogelijk eerdere aankomst tropische storm Bonnie” (29 juni 2022), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be