zwepen
- zwe·pen
de zwepen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zweep
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwepen |
zweepte |
gezweept |
zwak -t | volledig |
zwepen [2]
- zweepdiertje, zweepdraad, zweephaar, zweeporchidee, zweeppartij, zweepslag, zweepstaart, zweeptol, zweepworm
1.
- Het woord zwepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwepen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ zwepen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be