zurig
- zu·rig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zurig | zuriger | zurigst |
verbogen | zurige | zurigere | zurigste |
partitief | zurigs | zurigers | - |
zurig [1]
- een beetje zure smaak of geur hebbend
- De zurige smaak van de wijn was eigenlijk wel vervrissend.
- boos en ontevreden zijn
- De zurige man was nooit tevreden.
- een lage pH hebbend
- Door het hogere koolzuurgehalte in de zee, wordt het zeewater een beetje zurig.
- [1] zuur, rins, wrang
- [2] chagrijnig
- [3] zuur
- [1] zoet
- [2] vriendelijk
- [3] basisch
- Het woord zurig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zurig" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be