zonnelicht
- Geluid: zonnelicht (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzɔnəˌlɪxt / (3 lettergrepen)
- zon·ne·licht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zonnelicht | - |
verkleinwoord | - | - |
het zonnelicht o
- (dichterlijk) helderheid die door de straling van de zon ontstaat
- De Belgische schrijver Max Rooses schreef omstreeks 1900 liever over Van der Neer: „Voor hem en na hem was onzer schilders grote zorg en grote roem de schoonheid van het gulden zonnelicht in al zijn glans en macht te doen uitkomen (-). [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | zonnelicht |
verbogen | zonnelichte |
zonnelicht
- (dichterlijk) helder door zonnestralen
- In kristallijnen vazen plaatste Prinses Margareta bonte ruikers met de stralendste lentebloemen; lijk een geur uit het paradijs bleven hun aromen hangen in de zonnelichte kamer. [3]
- (figuurlijk) volstrekt duidelijk
- Wat weerspraeck heeft 't Geheimmerck niet gehoort!
Oock tegens 't klaerste en zonnelichte Woort,
Dit is mijn lijf: Dit is mijn bloet. [4]
- Wat weerspraeck heeft 't Geheimmerck niet gehoort!
- [1] aardedonker
- [2] zonneklaar
- Het woord zonnelicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Stigter, B."Toen de maan nog gaf licht" (19 december 2008) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-10-23
- ↑ Devloo, L."Van prins Joris en prinses Johanna" in: West-Vlaanderen. jrg. 3 nr. 5 (september 1954) Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, St. Pieters-Brugge; p. 201; geraadpleegd 2017-10-23
- ↑ Vondel, J. van den (eds. J.F.M. Sterck e.a.)"Altaer-Geheimenissen. Het eerste Boeck. Offerspyze." in: De werken van Vondel. Vierde deel 1640-1645. (1930) De Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam; p. 684; geraadpleegd 2017-10-23