• zo·mer·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord zomertijd -
verkleinwoord - -

de zomertijdm

  1. regeling waarbij de klok gedurende de lente- en zomermaanden een uur vooruit wordt gezet, met als hoofddoel meer van het daglicht te profiteren
    • Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de effecten van de zomertijd op ons lichaam.[1] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. EU stemt over afschaffen zomertijd, Een Vandaag, 24 oktober 2017
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be