• zo·mer·ko·ren
enkelvoud meervoud
naamwoord zomerkoren
verkleinwoord

het zomerkoreno [1]

  1. (landbouw) graan dat in het voorjaar wordt gezaaid en wat men hetzelfde jaar oogst
     Direct achter het bos glooide langs de helft van een heuvel een veld met zomerkoren.[2]