• zin·nig
  • afgeleid van zin met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zinnig zinniger zinnigst
verbogen zinnige zinnigere zinnigste
partitief zinnigs zinnigers -

zinnig

  1. dat wat zin heeft, een toekomstig nut dient
    • Voor de les eerst je lesstof eens doorlezen is een zinnige gewoonte. 
  2. waar een logisch verband in te ontdekken is
    • Ik heb tijdens die vele vergaderingen geen zinnige opmerking gehoord. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be