zinnelijk
- zin·ne·lijk
- In de betekenis van ‘de zinnen bevredigend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1461 [1]
- afgeleid van zin met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zinnelijk | zinnelijker | zinnelijkst |
verbogen | zinnelijke | zinnelijkere | zinnelijkste |
partitief | zinnelijks | zinnelijkers | - |
zinnelijk [3]
2.-3.
- Het woord zinnelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zinnelijk" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "zinnelijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zinnelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be