• ziek·te·ver·wek·kend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ziekteverwekkend ziekteverwekkender ziekteverwekkendst
verbogen ziekteverwekkende ziekteverwekkendere ziekteverwekkendste
partitief ziekteverwekkends ziekteverwekkenders -

ziekteverwekkend [1]

  1. van iets dat het de oorzaak is van een ziekte
     Rode bietenspruiten zijn een kiemgroente, net als taugé. De partij is uit de handel genomen omdat het mogelijk wel een ziekteverwekkend type bacterie bevat, maar dus niet de zeer gevaarlijke EHEC-soort.[2]
     Momenteel resteert er in Nederland nog zo’n 80 miljoen vierkante meter dak met ziekteverwekkend asbest.[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “EHEC-variant op Nederlandse bietenspruiten” (08-06-2011), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Edwin van der Aa
    “Verbod op asbestdaken van de baan” (04-06-2019), Tubantia