• zelf·spot
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfspot
verkleinwoord

de zelfspotm

  1. jezelf belachelijk maken met humoristische intentie
     Want het is zeer goed mogelijk even fijn uit te spinnen en toch wijs te blijven, wanneer men slechts een tintje van zelf-ironie, een tintje van zelfspot, een greintje gelach over de eigen doordraverij in zijn werk brengt.[1]
     Zelfspot (zelfhumor) is zeer gezond. Zichzelf wat kunnen relativeren is een gezonde reflex in een maatschappij die kreunt onder prestatiedruk. Dat de anderen mijn zelfspot beamen, moet ik er maar bij nemen.[2]
     De beroemdste sprekers hebben in elk geval dit met elkaar gemeen: ze hebben een goed ontwikkeld gevoel voor humor en zijn niet bang voor een beetje zelfspot. Door zelfspot wordt de afstand tussen publiek en spreker verkleind.[3]
  1. zelfironie
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1.   Weblink bron
    Charles Marius van Deventer
    “Hollandsche bellettrie van den dag, Volume 2” (1904), H.D. Tjeenk Willink, p. 55
  2.   Weblink bron
    Albert Janssens
    “Samen denken in beroep” (2003), ACCO, ISBN 9789033451492, p. 169
  3.   Weblink bron
    Malcolm Kushner
    “Spreken in het openbaar voor Dummies” (2004), Pearson Education, ISBN 9789043010061, p. 111
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be