zeem
- Geluid: zeem (hulp, bestand)
- IPA: / zem / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /zem/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /zem/
- zeem
m en o | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zeem | zemen |
verkleinwoord | zeempje | zeempjes |
o | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zeem | - |
verkleinwoord | - | - |
zeem
- m en o een stuk zeemleer waarmee men een glazen ruit droog kan wrijven.
- Ik zal die zeem even uitwringen.
- o zeemleer, leer gemaakt van gemzenhuid.
- Zeem heeft heel handige eigenschappen voor huishouders.
- (West-Vlaams) honing
- zeemgaar, zeemhonig, zeemhoning, zeemlap, zeemleder, zeemlederen, zeemleer, zeemtouwer, zeemtouwerij, zeemvel, zeemzoet
1. een stuk zeemleer waarmee men een glazen ruit droog kan wrijven
2. zeemleer, leer gemaakt van gemzenhuid
vervoeging van |
---|
zemen |
zeem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zemen
- Ik zeem.
- gebiedende wijs van zemen
- Zeem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zemen
- Zeem je?
- Het woord zeem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeem" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zeem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zeem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ zeem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
zeem