Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·den·leer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zedenleer zedenleren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zedenleerv / m

  1. samenhangend geheel van opvattingen bij een persoon of groep over hoe mensen zich horen te gedragen
Schrijfwijzen
  • zedeleer (officiële spelling tot 1864 in België en 1883 in Nederland)
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen