2. Een zakpijp, Pyura spinifera  , nabij Tasmanië.
  • zak·pijp
enkelvoud meervoud
naamwoord zakpijp zakpijpen
verkleinwoord zakpijpje zakpijpjes

de zakpijpv / m

  1. (muziekinstrument) een rietinstrument aangeblazen via een zak
    • In voorbije eeuwen was de zakpijp een belangrijk instrument in de muziek van de Lage Landen.  [3]
  2. (manteldieren) benaming voor zeedieren uit de orde Ascidiacea  
    • De ene lijkt op een abrikoos, de andere op een zuurstok, en beide hebben ook wel wat weg van een doedelzak. Deze wonderlijke mariene organismen behoren tot de zogeheten zakpijpen. [4] 
  3. hulpstuk aan de afvoer van kachels om een hoogteverschil tussen de uitlaatopening en de schoorsteen op te vangen
58 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[5]