• wit·lof·boer
enkelvoud meervoud
naamwoord witlofboer witlofboeren
verkleinwoord - -

de witlofboerm

  1. (persoon) (landbouw) agrariër die cichorei (Cichorium intybus var. foliosum  ) teelt op een manier waarbij er geen licht bij de krop komt
     Een jaar daarvoor verbleef hij reeds 5 maanden bij witlofboer J.A. van Nieuwenhuijzen in Poortvliet waar hij stage liep in het kader van een agrarisch uitwisselingsprogramma.[1]
  1.   Weblink bron ‘De rechter moet niet meer om handtekeningen heen kunnen’ in: Eendrachtbode  , jrg. 45 nr. 47 (5 oktober 1989), p. 9 kol. 4