• wis·se
vervoeging van
wissen

wisse

  1. aanvoegende wijs van wissen

wisse

  1. verbogen vorm van de stellende trap van wis
enkelvoud meervoud
naamwoord wisse wissen
verkleinwoord - -

de wissev / m

  1. kubieke meter brandhout
66 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[3]


  • wis·se
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie wisse/vervoeging
onbepaalde
wijs
wisse
verleden
tijd
(er) hot gewisst
voltooid
deelwoord
gewisst
enkelvoud meervoud
1e persoon ich weess mir / mer wisse
2e persoon du weesscht [1] dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
wisst
wisse
wisset
wisst
wisse
wisse
3e persoon er weess sie wisse
sie weess
es weess

wisse

  1. weten
    «As viel vun eich schunn wisse, der Dr. Martin Luther King hot versucht unsre Gsellschaft zu refermiere.»
    Zoals vele van jullie al weten, heeft Dr. Martin Luther King geprobeerd onze samenleving te hervormen.
  1. Als de woordstam op een sisklank eindigt vervalt de sibilant [s].