• wisst

wisst

  1. sterke verbuiging derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van wisse
    «Ass viel vun eich wisst, Matz kann Druwwel bringe. Wie ich en Kind waar hot es oft Schneeschtarem in Matz gewwe.»
    Zoals velen van jullie weten, kan maart problemen met zich meebrengen. Toen ik een kind was, waren er in maart vaak sneeuwstormen.

dihr wisst

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van nemme (lokale variant)

ihr wisst

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van wisse (lokale variant)

dihr wisst

  1. tweede persoon meervoud toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van wisse (lokale variant)

ihr wisst

  1. tweede persoon meervoud toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van wisse (lokale variant)