• win·zucht
enkelvoud meervoud
naamwoord winzucht
verkleinwoord

de winzuchtv / m

  1. een te sterke behoefte naar geld verdienen
     „Wie zich met het leven van Van Dale bezighoudt, vraagt zich af waar hij de tijd vandaan heeft gehaald om al die boeken en boekjes te maken. Onwillekeurig vraag je (je) af: wat komt daarvan op de rekening van zijn vrouw? Stimulans of vlucht, ambitie of winzucht?” Van Dale hoefde zijn tijd in elk geval niet te besteden aan lange telefoongesprekken, vergaderingen in subclustercommissies of ogenblikkelijk-te-beantwoorden-want-anders-missen-we-de-primeur mail.[2]
71 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Wim Barnhoorn
    “Een ondankbaar en verdrietig werk” (29-10-2003), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be