Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gie·rig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gierigheid -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gierigheidv

  1. de mate waarin men niet bereid is in de buidel te tasten
Uitdrukkingen en gezegden
  • De gierigheid bedriegt de wijsheid
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen