wijting
- wij·ting
- [A] van Middelnederlands witinc, op te vatten als afgeleid van wit bn met het achtervoegsel -ing vanwege zijn witte kleur; in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in 1286 [1] [2] [3]
Vergelijk Duits Wittling (ook: Weißling) en Middelnederduits witling. - [B] van Engels whiting (in 1846) [4] [5]
- [C] Naamwoord van handeling van wijten met het achtervoegsel -ing [6]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijting | wijtingen |
verkleinwoord | wijtinkje | wijtinkjes |
[A] de wijting m
- (straalvinnigen) bepaald soort straalvinnige vis, Merlangius merlangus , uit de familie van schelvissen (Gadidae ), orde schelvisachtigen (Gadiformes ), die voorkomt in het noordoosten van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee
- kabeljauwen, kabeljauwachtigen, kabeljauwachtige beenvissen, beenvissen, straalvinnigen, beenvisachtigen, chordadieren, dieren
1. bepaald soort straalvinnige vis, Merlangius merlangus
- fijn geslempt krijt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijting | wijtingen |
verkleinwoord |
[C] de wijting v
- aanwijzing als schuldige of oorzaak
- Het woord wijting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wijting" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ wijting op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "wijting" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ wijting op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be