• wie·rook·dra·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord wierookdrager wierookdragers
verkleinwoord wierookdragertje wierookdragertjes

de wierookdragerm

  1. (religie) persoon, inz. misdienaar, die het wierookvat bedient.
     In de handen dragen zij attributen die horen bij de katholieke eucharistie: de paaskaars, het evangelieboek en de miskelk. Wierookdragers verspreiden een kruidige geur in de straat.[1]
     De Wierookdrager, of de Minister over 't wierook. Deze legt een kleed over de gewyde dingen geduurende den Lofzang aan de H. Drieëenheit, en doet den Celebrant de gewyde kleederen aan.[2]
  2. (figuurlijk) (verouderd) vleier, iemand die een ander overdreven lof toezwaait.
  1.   Weblink bron
    Casper Thomas
    Hoe God verdwijnt uit Goirle, nr. 37 (15 september 2010) in: De Groene Amsterdammer   op groene.nl
  2.   Weblink bron
    Bernard Picart
    Derde hoofdstuk. Handelende over den Rang der Raden en Ministers van den Patriarch in het waarnemen der Patriarchale plichten. in:
    Abraham Moubach (vert.)
    Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt., Deel 5 (1736), Hermanus Uytwerf, Amsterdam / Jan Daniel Beman, Rotterdam / Isaak van der Kloot, Den Haag, p. 74 op dbnl.org