• weg·loop
enkelvoud meervoud
naamwoord wegloop
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de wegloopm

  1. (sport) (atletiek) hardloopwedstrijd over verharde wegen
     Nick Van Peborgh heeft de goede vorm al vroeg te pakken. Met, in twee dagen tijd, winst in Dwars door Hasselt en de wegloop in Putte-Kapellen bewees de Antwerpenaar dat hij klaar is voor het crosseizoen.[1]
vervoeging van
weglopen

wegloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weglopen
    • ... dat ik wegloop. 
  1.   Weblink bron
    Steven Carré
    “Nick Van Peborgh heeft de goeie vorm vroeg te pakken en mikt hij [sic!] vooral op het Belgisch kampioenschap veldlopen” (14 oktober 2011) op nieuwsblad.be