weglopen
- weg·lo·pen
- samenstelling van weg bw en lopen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weglopen |
liep weg |
weggelopen |
klasse 7 | volledig |
weglopen
- ergatief een plaats verlaten
- Hij is net weggelopen.
- ergatief ~ van iemand of iets verlaten (al dan niet lopend)
- ▸ Ze losten op in de mistige ochtendschemering toen ze wegliepen om de ossen in te spannen.[1]
- Hij was van huis weggelopen.
- ▸ Ze losten op in de mistige ochtendschemering toen ze wegliepen om de ossen in te spannen.[1]
2. iemand of iets verlaten (al dan niet lopend)
- Het woord weglopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weglopen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be