• wa·ter·hou·dend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen waterhoudend waterhoudender waterhoudendst
verbogen waterhoudende waterhoudendere waterhoudendste
partitief waterhoudends waterhoudenders -

waterhoudend [1]

  1. met water; met water verbonden; water bevattend
     ‘Een betere oplossing zou zijn om ­bovenstrooms in meer waterbuffercapaciteit te voorzien. Denk aan kleine stuwdammetjes in grachten of extra vegetatie op hogergelegen akkers. In steden kunnen wadi’s aangelegd worden, waterhoudende kuilen. Dat zijn op zich allemaal kleine ingrepen, maar als ze op grote schaal uitgerold wordt, maken ze wel degelijk een verschil. En verder stroomafwaarts moeten we meer gebieden creëren die net wel onder water mogen lopen. Dat kunnen heel aantrekkelijke gebieden worden, waar de natuur welig tiert en waar het prettig vertoeven is. Gebieden teruggeven aan het water is zeker geen negatief verhaal.’[2]
     Het was niet erg vleiend als je was genoemd naar een mineraal dat „hoofdzakelijk bestond uit waterhoudend kiezelzuur", wat dat dan ook mocht zijn.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Vlaanderen is fout bezig, zegt hydroloog Patrick Willems: ‘We moeten de dijken net afbreken om wateroverlast te vermijden’” (Vrijdag 17 november 2023 om 03:00), De Standaard
  3. Victoria Holt
    “De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644