Nederlands

 
1. Wanmand, met daarin wat graan.
Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·mand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wanmand wanmanden
verkleinwoord wanmandje wanmandjes

Zelfstandig naamwoord

de wanmandv / m

  1. (landbouw) gevlochten schaal bestemd om graan te zuiveren van kaf door het in de wind op te werpen en weer op te vangen
    • Mijn buurman stond op zijn zolder, mede aan de achterzij van zijn huis, met een groote wanmand voor 't open venster te schudden en te blazen. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen