Een meerkoet in een wak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘open plek in ijs’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1] [2] [3][4]
enkelvoud meervoud
naamwoord wak wakken
verkleinwoord wakje wakjes

Zelfstandig naamwoord

het wako

  1. een gat in het ijs
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wak wakker wakst
verbogen wakke wakkere wakste
partitief waks wakkers -

Bijvoeglijk naamwoord

wak [5]

  1. slap, zacht, niet vast of knapperig
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen