wad
- wad
- Van Oudnederlands wada, Protogermaans *wada- (Latijn: vadum). Tevens verwant met waden.[1] In de betekenis van ‘doorwaadbare plaats’ voor het eerst aangetroffen in 107, in de plaatsnaam Wadenoijen .[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wad | wadden |
verkleinwoord | wadje | wadjes |
het wad o
- (geologie) een bij eb droogvallend buitendijks gebied
- Het wad is het tehuis van een groot aantal levende wezens.
|
1. een bij eb droogvallend buitendijks gebied
- Het woord wad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wad" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ wad op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "wad" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be