• wa·den
  • In de betekenis van ‘door ondiep water gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
waden
waadde
gewaad
zwak -d volledig

waden

  1. door ondiep water lopen
    • Je kunt hier gewoon naar de kant waden. 
     In werkelijkheid kunnen ze alleen maar wadend in de troebele poel hun dood tegemoet zijn gelopen - een nabij ravijn is nergens te bekennen.[3]

de wadenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wade
94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]