• waad·vo·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord waadvogel waadvogels
verkleinwoord

de waadvogelm

  1. (steltloperachtigen) benaming voor vogels uit de onderorde Charadrii   met lange snavel en waadpoten
    • In het midden van de vijver staan veel waadvogels met hun poten in het water. 
66 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be