• wad·lo·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wadlopen
-
wadgelopen
onvolledig

wadlopen o

  1. een tocht te voet maken door gebied dat alleen bij laagwater begaanbaar is
     We zijn met een stel meiden gaan wadlopen, echt super lachen.[2]
98 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Paulien Cornelisse
    “Meiden” (6 maart 200) op nrc.nl  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be