vrijpleiten
- Geluid: vrijpleiten (hulp, bestand)
- vrij·plei·ten
- samenstelling van vrij en pleiten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vrijpleiten |
pleitte vrij |
vrijgepleit |
zwak -t | volledig |
vrijpleiten
- overgankelijk (juridisch) door pleiten vrijspraak verwerven voor iemand, door pleiten de onschuld aantonen van iemand, door pleiten verdedigen
- De advocaten moeten hun cliënten vrijpleiten in de rechtbank
- wederkerend aantonen of betogen dat men aan iets niet schuldig is
- Het wil zich vrijpleiten van schuld door over de waardigheid van de Maatschappij te spreken, waar de kleingeestigheid van het Bestuur der Maatschappij aan de orde is. [1]
- [1]: dechargeren
- [1]: vrijspreken
- [2]: verdedigen
- [2]: verontschuldigen
- [2]: verrechtvaardigen
1. door pleiten vrijspraak verwerven voor iemand, door pleiten de onschuld aantonen van iemand, door pleiten verdedigen
2. aantoonen of betoogen dat iemand aan iets niet schuldig is
zich vrijpleiten
- wederkerend aantoonen of betoogen dat men niet aan iets schuldig is
- Natuurlijk is president Clinton de verdachte, maar vandaag moet speciaal aanklager Starr zichzelf eerst vrijpleiten van de beschuldiging dat hij een heksenjacht tegen Clinton op touw heeft gezet.
- zich verrechtvaardigen
- zich vrijpleiten van iedere verantwoordelijkheid
1. aantoonen of betoogen dat men niet aan iets schuldig is
|
zich vrijpleiten van iedere verantwoordelijkheid
|
- Het woord vrijpleiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijpleiten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Bron:
Menno ter Braak
Vaderlandartikelen 1935
DBNL - Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be