verrechtvaardigen


  • ver·recht·vaar·di·gen

verrechtvaardigen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verrechtvaardigen
verrechtvaardigde
verrechtvaardigd
zwak -d volledig
  1. goed praten
    • 'Niets kan zulk geweld verrechtvaardigen, welke de daders en hun motiveringen ook mogen zijn. Wij betuigen onze gevoelens van medeleven en roepen op tot kalmte. Het EMB nodigt alle moslims uit hun inspanningen te bundelen om de dialoog te versterken tussen alle cultuele en culturele geledingen van de moslimgemeenschap van België.' [2] 
    • Prins Laurent ziet zichzelf ‘sinds 25 jaar gedecrebiliseerd bij zijn gastheren door bepaalde personen die niet noodzakelijk door het staatsbelang gemotiveerd zijn’. Hij vindt het niet kunnen dat die personen nooit ‘de acties verrechtvaardigen om de initiatieven van de prins te destabiliseren’. De prins vindt dat zij ‘door zogenaamde problemen op te werpen het werk van vele personen met goede wil verminken’. [3] 
    • Premier Charles Michel (MR) heeft nogmaals klaar en duidelijk de collaboratie tijdens Tweede Wereldoorlog verworpen als een ‘niet te verrechtvaardigen misdaad’. Hij haalde er zelfs zijn twee grootvaders bij. [4]