verrechtvaardigde

  • ver·recht·vaar·dig·de
vervoeging van
verrechtvaardigen

verrechtvaardigde

  1. enkelvoud verleden tijd van verrechtvaardigen
    • Ik verrechtvaardigde. 
    • Jij verrechtvaardigde. 
    • Hij, zij, het verrechtvaardigde. 
  2. verbogen vorm van verrechtvaardigd, voltooid deelwoord van verrechtvaardigen