• ver·de·di·gen
  • In de betekenis van ‘afweren, weerleggen’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
  • afgeleid van dadinge met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verdedigen
verdedigde
verdedigd
zwak -d volledig

verdedigen

  1. overgankelijk beschermen tegen een aanval
    • Zij verdedigden de stad tot de laatste man. 
     Bijna een half miljoen Engelsen zaten opeengepakt op een kleine kuststrook, zonder mogelijkheid om zich te verdedigen.[3]
    • Vooruitzicht Trump baart militaire top EU zorgen: ‘Europa is niet in staat zich zonder hulp van de VS te verdedigen[4] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]