• vrij·ma·king
enkelvoud meervoud
naamwoord vrijmaking vrijmakingen
verkleinwoord

de vrijmakingv

  1. het uit onderdrukking bevrijden van iemand
     Hij zei tegen hen dat er onmiddellijk maatregelen genomen zouden worden voor de volledige vrijmaking van de boeren uit de lijfeigenschap, dat de boeren tot het zover was niet met teveel werk belast moesten worden, dat vrouwen met kinderen niet aan het werk gezet mochten worden, dat de boeren gesteund moesten worden, dat er gestraft moest worden door middel van vermaningen en niet van lijfstraffen, en dat op ieder landgoed ziekenhuizen, armenhuizen en scholen opgericht moesten worden.[2]
  2. het wegnemen van belemmeringen
     Het proces van vrijmaking van handel en investeringen moet doorgaan, waarbij de nieuwe president tegen een toenemende protectionistische stroom in moet roeien. VNO-NCW vindt dat voor de VS een doorslaggevende rol is weggelegd bij de totstandkoming van een wereldhandelsakkoord in het kader van de WTO.[3]
  3. het afscheiden van een groter geheel
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Roel Lutkenhaus
    “Obama heeft nog geen enkele macht” (05-11-2008), Tubantia