vrijgevigheid
- vrij·ge·vig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijgevigheid | vrijgevigheden |
verkleinwoord |
de vrijgevigheid v
- het graag en veel willen geven
- De vrijgevigheid van de oude man was alom bekend en gewaardeerd.
- ▸ Ik was overweldigd door hun vrijgevigheid en oprechte vriendelijkheid.[2]
- mildheid, welwillendheid, ruimhartigheid, omvangrijk, ruimdenkendheid, edelmoedigheid, gulheid,offervaardigheid, royaliteit, scheutigheid, goedgeefsheid, generositeit, milddadigheid, liberaliteit
- Het woord vrijgevigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijgevigheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be