Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·vang·rijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen omvangrijk omvangrijker omvangrijkst
verbogen omvangrijke omvangrijkere omvangrijkste
partitief omvangrijks omvangrijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

omvangrijk

  1. van grote omvang
    • Daarover is een omvangrijke literatuur. 
     Ik zou hem beschrijven als omvangrijk en uitbundig, met expansieve gebaren die een gevaar vormen voor het glaswerk, en een dik hoofd dat speciaal is gemaakt om ruimte te bieden aan zijn brede lach.[1]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 30
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be