• gul·heid
  • afgeleid van gul met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gulheid gulheden
verkleinwoord

de gulheidv

  1. de mate van gul zijn
    • De nieuwe koning was populair door gulheid 
  2. geschenken, giften
    • De dankbare koning bedolf zijn volk onder gulheden. 
  1. vrijgevigheid
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be