offervaardigheid
- Geluid: offervaardigheid (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɔfərˈvardəxhɛit / (5 lettergrepen)
- of·fer·vaar·dig·heid
- afgeleid van offervaardig bn met het achtervoegsel -heid [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | offervaardigheid | offervaardigheden |
verkleinwoord | - | - |
de offervaardigheid v
- bereidheid om iets van waarde te verliezen uit liefde voor een bepaald doel
- ▸ Symbool bij uitstek van dat Britse incasseringsvermogen zijn de strijdkrachten. Zonder geweeklaag hebben die sinds 2001 ruim 300 manschappen in Afghanistan verloren, terwijl ze ook nog eens meer dan honderd kameraden zagen vallen in Irak. Een veelvoud van welk ander Europees land ook. Soms lijken hun eigen politieke superieuren zelfs ronduit misbruik te maken van hun offervaardigheid door de militairen op pad te sturen met sterk verouderd materieel.[2]
- ▸ Esser:"De mens die de mens steunt, draagt, – zeg maar: de offervaardigheid – heeft me altijd geïntrigeerd. (…)"[3]
- Het woord offervaardigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Floris van Straaten“Een aangenaam gebrek aan zelfbeklag” (27 augustus 2010) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Lien Heyting“De mond is cruciaal” (12 maart 2004) op nrc.nl