voortplanting
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voort·plan·ting
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van voortplanten met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voortplanting | voortplantingen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de voortplanting v
- het voortplanten of zich voortplanten (ook (seksualiteit), (telecommunicatie), (natuurkunde))
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord voortplanting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voortplanting" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be