• voort·plan·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord voortplanting voortplantingen
verkleinwoord - -

de voortplantingv

  1. het voortplanten of zich voortplanten (ook (seksualiteit), (telecommunicatie), (natuurkunde))
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]