voortkomen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voortkomen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voortkomen | voort te komen | ||||||
toekomend | zullen voortkomen voort zullen komen |
te zullen voortkomen voort te zullen komen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn voortgekomen | te zijn voortgekomen | ||||||
toekomend | voortgekomen zullen zijn | voortgekomen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voortkomend | voortgekomen | ev. kom voort |
mv. verouderd komt voort |
kome voort (bijzin) voortkome | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kom voort | komt voort | komt voort | komt voort | komt voort | komen voort | komen voort | komen voort | |
verleden (o.v.t.) | kwam voort | kwam voort | kwam voort | kwaamt voort | kwam voort | kwamen voort | kwamen voort | kwamen voort | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voortkomen | zult/zal voortkomen | zult/zal voortkomen | zult voortkomen | zal voortkomen | zullen voortkomen | zullen voortkomen | zullen voortkomen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voortkomen | zou voortkomen | zou(dt) voortkomen | zoudt voortkomen | zou voortkomen | zouden voortkomen | zouden voortkomen | zouden voortkomen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voortkom | voortkomt | voortkomt | voortkomt | voortkomt | voortkomen | voortkomen | voortkomen | |
verleden (o.v.t.) | voortkwam | voortkwam | voortkwam | voortkwaamt | voortkwam | voortkwamen | voortkwamen | voortkwamen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voortkomen voort zal komen |
zult/zal voortkomen voort zult/zal komen |
zult/zal voortkomen voort zult/zal komen |
zult voortkomen voort zult komen |
zal voortkomen voort zal komen |
zullen voortkomen voort zullen komen |
zullen voortkomen voort zullen komen |
zullen voortkomen voort zullen komen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voortkomen voort zou komen |
zou voortkomen voort zou komen |
zou(dt) voortkomen voort zou(dt) komen |
zoudt voortkomen voort zoudt komen |
zou voortkomen voort zou komen |
zouden voortkomen voort zouden komen |
zouden voortkomen voort zouden komen |
zouden voortkomen voort zouden komen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben voortgekomen | bent voortgekomen | bent/is voortgekomen | zijt voortgekomen | is voortgekomen | zijn voortgekomen | zijn voortgekomen | zijn voortgekomen | |
verleden (v.v.t.) | was voortgekomen | was voortgekomen | was voortgekomen | waart voortgekomen | was voortgekomen | waren voortgekomen | waren voortgekomen | waren voortgekomen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal voortgekomen zijn | zal/zult voortgekomen zijn | zult/zal voortgekomen zijn | zult voortgekomen zijn | zal voortgekomen zijn | zullen voortgekomen zijn | zullen voortgekomen zijn | zullen voortgekomen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voortgekomen zijn | zou voortgekomen zijn | zou/zoudt voortgekomen zijn | zoudt voortgekomen zijn | zou voortgekomen zijn | zouden voortgekomen zijn | zouden voortgekomen zijn | zouden voortgekomen zijn |