volbloed
- vol·bloed
- In de betekenis van ‘van onvermengd ras’ voor het eerst aangetroffen in 1849 [1]
- samenstelling van vol en bloed [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | volbloed | volbloeden |
verkleinwoord | volbloedje | volbloedjes |
de volbloed m
- van een zuiver ras
- Het paard van de buren was een volbloed.
stellend | |
---|---|
onverbogen | volbloed |
verbogen |
volbloed
- van een zuiver ras zijn, van een onvermengd ras
- Het volbloed paard werd verkocht.
1.
- Het woord volbloed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volbloed" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be