• vlucht·ha·ven
enkelvoud meervoud
naamwoord vluchthaven vluchthavens
verkleinwoord vluchthaventje vluchthaventjes

de vluchthavenv / m

  1. (scheepvaart) beschutte plaats waar een schip veilig voor anker kan gaan
    1. (oorspronkelijk) haven die veilig is bij slecht weer, zonder dat zij verder veel voorzieningen hoeft te hebben
      • De oude haven van Emmeloord bleef na de ontruiming als vluchthaven in gebruik (…). [2]
    2. (ruimer) veilig voor bedreiging door anderen
      • In de achttiende eeuw was St. Eustatius onze belangrijkste handelspost in de Caraïbische Zee. Edmund Burke schatte de handel van St. Eustatius voor 1775 op £ 500.000 jaarlijks, maar in oorlogstijd was deze veel groter; dan vormde het eiland een vluchthaven voor schepen van alle naties. Aan niemand werd ravitaillering of ammunitie geweigerd, ook niet aan de kapers die onder verschillende vlaggen deelnamen aan de Amerikaanse vrijheidsoorlog. [3]
  2. (verkeer) uitwijkplaats langs een autoweg of autosnelweg
    • De bestuurder voelt een sidderen opkomen, alsof hij dadelijk moet huilen. Hij brengt de auto tot stilstand op een vluchthaven. [4]
  3. (figuurlijk) veilige omgeving om naar uit te wijken
    • Ten zuiden van de Rio Grande regeerde de socialistische president Cardenas, wiens land een vluchthaven werd voor duizenden emigrés uit Duitsland en Spanje, en Eislers huis in Mexico-Stad werd een ontmoetingsplaats voor talrijke oude bekenden uit Europa. [5]
  • Hoewel vlucht een gebruikelijk woord is voor "tocht met een vliegtuig", is het woord voor een groot vliegveld luchthaven.