Vlijm.
  • vlijm
  • Via het Latijnse phle(bo)tomus ("lancet") ontleend aan het Oudgriekse φλεβοτόμος (phlebotomos; "ader-snijdend"). Het Middelnederlands kende twee vormen: enerzijds vlime (met een ontwikkeling zoals bij krijt), anderzijds vlieme (met een ontwikkeling zoals bij biet). Het bijvoeglijke naamwoord is verkort uit vlijmscherp.
enkelvoud meervoud
naamwoord vlijm vlijmen
verkleinwoord vlijmpje vlijmpjes

de vlijmv / m

  1. (medisch) scherp snijinstrument dat eertijds gebruikt werd bij het aderlaten
    • De chirurgijn kwam er al aan met zijn verzameling vlijmen en een kom voor het bloed. 
  2. zeer scherp mesje voor andere toepassingen
stellend
onverbogen vlijm
verbogen vlijme

vlijm

  1. vlijmscherp.
vervoeging van
vlijmen

vlijm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlijmen
    • Ik vlijm. 
  2. gebiedende wijs van vlijmen
    • Vlijm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlijmen
    • Vlijm je? 
83 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be