Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lan·cet
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plat mesje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lancet lancetten
verkleinwoord lancetje lancetjes

Zelfstandig naamwoord

het lanceto

  1. een dubbelsnedig operatiemes
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /læn.sɪt/
enkelvoud meervoud
lancet lancets

Zelfstandig naamwoord

lancet

  1. lancet